Vanwege de coronapandemie was het in 2020 niet mogelijk een symposium te organiseren, maar werd onder meer in de uitgave 'De Duurzame Poldersamenleving' aandacht besteed aan een actueel onderwerp. Zo werd de themagroep verrast door de inhoud van de ‘Duurzame Troonrede’ van dit jaar.
De coronapandemie zorgt voor een cruciaal keuzemoment wat betreft de economische koers die ons land gaat varen. Gaan we terug naar een economie met opkopen en weggooien als hoogste vorm van menselijk geluk? Of laten we dit moment niet voorbijgaan en kiezen we ervoor om naast het denken in markten ook te investeren in het menszijn, de waardering voor elkaar? Deze vraagstukken behandelde hoogleraar Jan Jonker in de door hem uitgesproken Duurzame Troonrede van dinsdag 1 september 2020.
Jan Jonker, hoogleraar Duurzaam Ondernemen aan de Radboud Universiteit Nijmegen, las de troonrede voor tijdens Duurzame Dinsdag 2020.
Collectief waarden organiseren: 7 breekijzers voor socio-economische transitie
Geachte dames en heren,
Het is een grote eer dat ik vandaag de Duurzame Troonrede mag uitspreken. Het is de achtste keer dat dat gebeurt. Het is vandaag ook voor de 22ste keer Duurzame Dinsdag. Voor mij persoonlijk is deze rede extra bijzonder omdat ik haar ook zie als mijn afscheidsrede als hoogleraar Duurzaam Ondernemen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Op deze plaats zijn in de afgelopen jaren al vele wijze en krachtige woorden gesproken over de verschillende kanten van duurzaamheid, de noodzaak om te komen tot fundamentele veranderingen én het beleid dat die veranderingen moet ondersteunen. De vraag is dan ook opportuun in hoeverre we daadwerkelijk veranderingen richting een duurzamer maatschappij en economie gerealiseerd hebben.
Crises die nog lang niet voorbij zijn
De afgelopen maanden worden gekenmerkt door grote onzekerheid, onrust en verdriet. Met ongekende maatregelen heeft de overheid geprobeerd om de COVID-19-pandemie te beteugelen en tegelijkertijd te zorgen voor zorg op allerlei terreinen die dringend noodzakelijk was en is. Vele mensen hebben daarbij ongekende en moedige inzet getoond die meer verdient dan applaus alleen. We hebben bovendien weer waardering leren hebben voor essentiële beroepen die maatschappelijk cruciaal bleken.
Onze regering heeft in deze crises te maken gehad met ongekend onzekere situaties. Met duivelse dilemma’s die zij gaandeweg heeft geprobeerd te adresseren. Ondanks alle pijn, zorg en verdriet is onze samenleving in staat gebleken zich min of meer van de ene op de andere dag te transformeren van een ‘maatschappij-as-usual’ naar één gericht op maatschappij-brede rampbestrijding.
Uit deze recente ervaringen blijkt dat ons socio-economische systeem een veel kortere houdbaarheid heeft dan we mogelijk dachten. Ook is onze onderlinge afhankelijkheid scherp zichtbaar geworden in het beschikbare sociale en institutionele kapitaal in onze samenleving. Door dat alles zijn we ons terdege bewust geworden van de kwetsbaarheid van onze maatschappij. Voeg daaraan toe al eerder spelende kwesties als ecologische uitholling, vervuiling en onacceptabele sociale ongelijkheid en het wordt helder dat we een aantal weeffouten in onze samenleving scherp hebben blootgelegd.
Maar, gaan we op grond daarvan ook anders organiseren? We kunnen nu opnieuw keuzes maken, hoe lastig ook, zeker met verkiezingen in het verschiet. Of laten we het zover komen dat we oorlogen krijgen over water, zand en koelte, naast conflicten over onder andere voedsel, sociale mobiliteit en recht op educatie en zorg?
Maar hoe nu verder? Moeten we de welvaart anders verdelen? Moeten we cruciale beroepen meer waardering geven? Of gaat het om nog iets fundamentelers? Want de crises laat ook zien dat het alomtegenwoordige marktdenken kennelijk de universele grondslag én oplossing is voor quasi alle maatschappelijke en economische vraagstukken. De vraag dringt zich dan ook op of dat dominante denken nog wel passend in deze tijd is. Of dit denken nog wel toekomst heeft?
Of willen we met de miljarden aan staatssteun vooral teruggaan naar waar we waren? We staan misschien wel ongewild op een kruispunt. De pandemie is, hoe pijnlijk ook, een ‘blessing in disguise’.
Uit monden van velen is zeker de laatste maanden de oproep te horen dat het fundamenteel anders moet. Laten we daarom dit moment vooral niet onbenut laten. We moeten gaan organiseren zodanig dat dit de sociale, ecologische en economische weerbaarheid en veerkracht van onze maatschappij vergroot. Dit betekent een nieuwe betekenis geven aan waarde(n) en de waardering daarvan.
Dat stelt prangend de vraag welke fundamentele veranderingen, welke transities in wat wij organiseren noodzakelijk zijn, om een duurzame maatschappij te faciliteren. Wij leven immers in een maatschappij van organisaties. Vrijwel alles wat we zijn, doen en laten is gelieerd aan ons vermogen om te organiseren én daar deel van uit te maken. Dat organiseren genereert producten en diensten, status, inkomen, infrastructuur en vangnetten. Feitelijk kunnen we in onze maatschappij niet buiten de organisaties die we zelf gecreëerd hebben, bestaan. Maar werken aan transities zet de bestaande gang van zaken wel op scherp.
Ons collectieve economische denken laat zich immers typeren als marktgedreven, niet alleen waar om ‘de’ economie gaat, maar ook op alle mogelijke andere (beleids)terreinen zoals onderwijs, cultuur, gezondheidszorg of natuur. En we hebben nu gezien wat het betekent als we die stelselmatig als gevolg van dit denken inkrimpen en afbouwen. Een denken dat bovendien gefundeerd is op een fossiel energie-systeem waar we haast onmogelijk van kunnen loskomen.
Een economie gebaseerd op ‘obsolescence’ – op kopen, minimaal gebruiken en weggooien – als een merkwaardige vorm van hoogst bereikbaar geluk en welvaart. Een economie die niet in de laatste plaats steeds sneller inteert op de kostbare reserves van onze aarde waar we de echte prijs niet voor betalen. We gaan feitelijk uit naam van de economie de natuur met een kettingzaag te lijf met alle gevolgen van dien. Dit is een kenschets van de lineaire economie zoals we die de afgelopen vijftig jaar ontwikkeld en geperfectioneerd hebben. Een economie die ons heel veel welvaart heeft gebracht, maar dat wel ten koste van heel veel andere waarden.
Als we kijken naar de impact in sociaal en ecologisch opzicht, is de onvermijdelijke conclusie dat marktdenken in alles gevaarlijk achterhaald is. We moeten daarentegen onze obsessie met economische groei loslaten en deze zo gaan inrichten dat het onze gemeenschap, ons klimaat en onze natuurlijke hulpbronnen beschermt, ook al betekent dat minder, geen of zelfs negatieve groei. Het is daarbij ronduit naïef te denken dat we alleen op technologie kunnen vertrouwen om de problemen waar we voor staan, op te lossen.
Kortom: we hebben dringend een andere socio-economisch waarde-oriëntatie nodig. Centraal daarbij staat het samen opnieuw doordenken en vormgeven van de community, de gemeenschap. De opgave is dus hoe we door anders te organiseren weer de waarden van de gemeenschap centraal kunnen stellen.
Deze observatie laat wel een paradox zien. Maatschappelijk kunnen we niet zonder organisaties, maar onze huidige manier van organiseren is ontkoppeld van collectieve waarden. Dat betekent dat we wel voortdurend en liefst plechtig zeggen en opschrijven wat we van belang vinden, maar dat dat niet vertaald wordt in richtlijnen en regels voor het feitelijke doen en laten van organisaties en hun institutionele inbedding. Met de beste wil van de wereld leiden daarom veel van de huidige duurzaamheidsinspanningen in organisaties niet veel verder dan tot een marginaal en suboptimaal resultaat.
We moeten dus vanuit een ander perspectief stelselmatig werken aan een ander institutioneel systeem. Dat betekent dat het huidige organisatie-centrische perspectief plaats moet maken voor collectief organiseren, voor een organisatie-ecologie. Tegelijkertijd moeten we een beweging maken van een economie waarin we recycling hoog in het vaandel hebben staan, naar een economie waarin circulariteit, restauratie en inclusiviteit leidende beginselen zijn. Deze ontwikkeling kan voorzichtig waargenomen worden in het organiseren van kringlopen voor de circulaire economie. Maar dat zijn echt pas eerste stappen. Daar verder in komen, dat echt gaan doen vraagt om transitie, om fundamentele veranderingen: in onze waarden, in ons denken en in ons collectief organiseren.
Transitiemechanismen
De vraag is dan ook welke mechanismen de komende tien jaar de noodzakelijke transities vorm kunnen geven. Voorstel is om in te zetten op een combinatie van de volgende zeven transitiemechanismen. Mechanismen die we deels al verkend hebben, maar ternauwernood of niet gebruiken, al helemaal niet in combinatie met elkaar.
- Verschuif het belasten van arbeid naar het belasten van gebruik van grondstoffen, uitstoot en vervuiling en bouw tegelijkertijd stelselmatig de fiscale bevoorrechting van het gebruik van fossiele-bronnen in industrie en dienstverlening af;
- Laten we voortvarend een herziening van het fiscale systeem ter hand nemen met het oog op waardebehoud en niet op basis van afschrijving en verdisconteer de waarde(n) van sociaal en ecologisch kapitaal in accounting principes en regels;
- Werk in dit decennium toe naar echte prijzen op basis van het verdisconteren van integrale kosten zoals CO2, stikstof, toxiciteit of leefbaar loon – het externaliseren van die kosten moet stoppen ondanks de grote impact die dit economisch gaat hebben;
- Geef meer ruimte voor het organiseren door burgers samen met bedrijven en de overheid van collectieven rond onder andere voedsel, energie en mobiliteit en geef dit een passende juridische inbedding en fiscale stimulans;
- Maak producenten stapsgewijs verantwoordelijk voor de circulaire levenscyclus van hun product en combineer dit met verdienstelijking, langere garantietermijnen, statiegeld en cash-back mechanismen zoals retourpremiesystemen;
- Belast vermogen en niet arbeid en nivelleer economische ongelijkheid mede door hogere vermogensaanwasbelasting waardoor generationele solidariteit gestimuleerd wordt. Ondersteun dit met een basisinkomen voor iedereen. In Nederland is economische ongelijkheid een onderbelicht thema;
- Investeer in het uitfaseren van bedrijven die niet bijdragen aan maatschappelijke en ecologische waarden door te beprijzen en te belasten.
Bovenstaande mechanismen vormen feitelijk één groot pleidooi om te investeren in transitie met het oog op duurzaamheid.
Wat dit betekent
Invulling en uitvoering leidt onvermijdelijk tot banenverlies in conventionele sectoren. De vraag is of dat erg is. Er ontstaan immers nieuwe sectoren op basis van nieuwe businessmodellen en dat creëert nieuwe banen. Als we de moed hebben om de voorgestelde transities doortastend aan te pakken ontstaat niet een maatschappij van minder maar van méér: meer veerkracht, meer gezondheid, meer schone lucht en meer gelijkheid.
We moeten bij het realiseren daarvan kunnen rekenen op leiderschap vanuit de overheid, stabiel en consequent. Dat betekent onverdroten toewerken naar een stip op de horizon door opeenvolgende regeringen, ongeacht hun politieke kleur. Dit vraagt ook om transitioneel leiderschap van verschillende beroepsgroepen zoals onder andere accountants, bankiers en bouwers. Veel van deze groepen moeten eerst nog wel door hun eigen transitie heen. Transitie vraagt ook om nieuw leiderschap vanuit burgers. Dat kan door mee te werken aan nieuwe ondernemende vormen van collectiviteit. Zogeheten community-based businessmodellen zouden hier een waardevol perspectief kunnen bieden.
Het is de vraag of we momenteel als land de kennis en kunde bezitten om deskundig en effectief om te gaan met transities. De actuele verankering in fundamentele en toegepaste kennisinstituten is gevaarlijk bescheiden. Inzetten op bundeling en uitbreiding van die kennis zou een hoge prioriteit moeten krijgen.
Dames en Heren, de transitie naar een ander socio-economisch systeem, kan als we dat willen vandaag beginnen. Deze wordt niet magisch voorspeld, maar bedenken en organiseren we samen. De toekomst vraagt om een maatschappij ingericht op volhoudbaarheid, menswaardigheid en biodiversiteit. Die kan alleen werkende weg vormgegeven worden en keer op keer bijgesteld.
Het gevaar dat op de loer ligt is dat het verlangen naar het oude weleens sterker zou kunnen zijn dan de waardering en stelselmatige investering die het nieuwe vraagt. Het zou wenselijk zijn het politiek leidende neo-liberale gedachtengoed bij de komende verkiezingen niet te herbevestigen maar te kiezen voor dat andere perspectief. Elke politieke partij die in de komende verkiezingen niet programmatisch inzet op specifieke domeinen waar transities noodzakelijk zijn – zoals duurzaamheid, biodiversiteit en circulariteit – zou geen stemmen moeten krijgen.
Op naar de toekomst
Het axioma dat we eerst de economie weer op orde moeten hebben en dan pas kunnen werken aan duurzaamheid is gevaarlijk en misleidend en zet ons uiteindelijk alleen maar op achterstand.
Nederland zou zich internationaal sterk moeten maken voor het ontwikkelen van een level playing field zodat slimme oplossingen van meet af aan geschaald uitgerold kunnen worden. Om samen sneller verder te komen belichaamt Europa de beste optie die we hebben. Ondanks de institutionele en culturele complexiteit geeft zij hoop op een bestel van en voor iedereen.
Het realiseren van transities is niet een activiteit die sanctieloos aan ‘de markt’ overgelaten kan worden of vrijblijvend neergelegd bij consumenten. Niet zelden zullen bedrijven met beloftes van nog meer plannen en projecten de bestaande status quo zo lang mogelijk in stand houden, voorzien van een ‘groen randje’. Ze hebben immers zelden belang bij radicale verandering.
De trekkende rol bij burgers leggen is nobel en nastrevenswaardig, maar het is de vraag of die insteek voldoende reikwijdte en impact heeft zolang de grondslag daarvoor individuele vrijblijvendheid en consumentisme is. Zonder enige vorm van totalitarisme te bepleiten mogen we, moeten we, juist op dit punt substantieel meer inspanning van de overheid verwachten.
Het verdient een groot compliment dat de NGO Urgenda met legale middelen het nemen van de verantwoordelijkheid door de overheid afdwingt, maar dat zou eigenlijk niet het geval moeten zijn.
Een stabiel nationaal tienjaren transitieplan – zoals we dat ook al hebben voor bijvoorbeeld de dijken –zou een sterk vertrekpunt bieden.
Bij zo’n plan hoort een ter zake jaarlijks budget, hoort een passende ambtelijke infrastructuur, hoort een stabiel institutioneel kader. In aanvulling hierop is te overwegen om de Tweede Kamer meer bevoegdheid te geven in het verplichten en sanctioneren van een regering als transitiebeloftes niet nagekomen worden.
Tot slot
Effectief inzetten op transities vraagt erom de maakbaarheid van de maatschappij met meer tolerantie en bescheidenheid tegemoet te treden. Er zijn immers geen gemakkelijke oplossingen en geen blauwdrukken met een gegarandeerde uitkomst. Transities zijn lastig, complex, onzeker, ongemakkelijk en pijnlijk; kennen winnaars en verliezers. Uiteindelijk gaat het er om met nieuwe waarden collectief anders te organiseren. Bij dat alles geldt dat wij mensen passanten zijn op deze aarde. Een aarde die we met de groots mogelijke zorg moeten koesteren, restaureren en beheren, zodanig dat de generaties na ons kunnen leven en liefhebben.
Ik dank u voor uw aandacht.
Jan Jonker, 1 september 2020
(Bronvermelding tekst, foto- en videomateriaal: www.duurzamedinsdag.nl)